Borgloon, St. Odulfuskerk

Het orgel werd in 1861 door Arnold Clerinx (Sint Truiden) vervaardigd. Bij de bouw van het orgel maakte de orgelmaker gebruik van een bestaande orgelkast die in 1652 door Gisbertus Hechtermans gemaakt zou zijn.
Het Clerinx-orgel werd bij een transformatie in de eerste helft van de 20e eeuw zeer ingrijpend verbouwd door de fa. Joris, waarbij slechts belangrijke delen van de orgelkast en een bijna alle pijpwerk van Clerinx behouden bleven. De hele technische aanleg (windladen, mechanieken, enz.) werd vervangen. De restauratie van het instrument voorzag in herstel van de situatie van 1861. Voor de reconstructie van ontbrekende onderdelen stonden andere Clerinx-orgels (o.a. Luik (St. Cathérine, Séminaire), Peer, Veulen, Lommel, Chaineux en Geetbets) model.

Het oude doksaal, dat in de toren was aangebracht, werd weggenomen om een open torenruimte te creëren. In de eerste travee van het schip werd een nieuw doksaal gebouwd. Het orgel dat bovenop het doksaal geplaatst is klinkt vanaf deze positie mooi uit en komt ook visueel prachtig tot zijn recht.
De historische onderdelen van de barokke orgelkast werden gerestaureerd. Ontbrekende delen werden in stijl bijgemaakt. Het meubel werd schoongemaakt en behandeld met een schellak en boenwas. Delen van het snijwerk en de bekroningen zijn met bladgoud verguld. De historische tinnen frontpijpen werden van de aluminiumverf ontdaan en voorzichtig gepolijst. Achter het herstelde historische meubel werd een nieuwe kast geplaatst t.b.v. het pedaal.

De originele blaasbalg werd gerestaureerd en onderin het orgel geplaatst. Zowel de maatvoering als de aanleg van de windkanalen zijn gebaseerd op voorbeelden van Clerinx.

De klaviatuur is gekopieerd van originele exemplaren van Clerinx (o.a. Geetbets). Het klavierplankje is voorzien van fraai inlegwerk van bloemmotieven en de naam Clerinx werd prachtig gekopieerd. De bakstukken zijn met palissander bekleed en van inlegwerk voorzien. De toetsen zijn van cederhout; de ondertoetsen zijn met been belegd, de boventoetsen zijn van ebben. De nieuwe klavieren met inlegwerk werden door Patrick Laeschet vervaardigd. Ook het pedaalklavier werd naar historische voorbeeld vervaardigd, maar om praktische redenen geheel van eikenhout gemaakt. De registerknoppen zijn van palissander, de registernamen zijn op (gekleurde) porseleinen schildjes aangebracht.

De windladen zijn conform het Clerinx-patent vervaardigd. Daarbij zijn de windladen voor Grand Orgue en Positif gecombineerd. Bovendien kan een aantal registers alleen op het Positif gekozen worden, een andere groep alleen op het Grand Orgue, maar klinken enkele registers ook op beide werken. Ook voor het pedaal is een nieuwe windlade vervaardigd.

Alle mechanieken zijn naar voorbeelden van Clerinx vervaardigd. De armpjes op de wellenborden zijn van notenhout, de dokken van eiken, de walsen en het bord van grenen. Het pedaal is aan het klavier van het Positif aangehangen. De pedaalkoppel naar het Grand Orgue wordt m.b.v. een trede bediend.
De registerwalsen zijn van eiken en van metalen armen voorzien. De abstracten zijn van fichtenhout; het draadwerk is van messing. De regelmoeren zijn van zolenleer.

Het historische pijpwerk is zorgvuldig gerestaureerd. Ontbrekende pijpen zijn zowel wat maatvoering als wijze van bewerking en materiaalkeuze afgestemd op de historische exemplaren of voorbeelden elders. Het klankbeeld is helder en sluit enerzijds nog bij de klassieke traditie aan, maar anderzijds zijn romantische klankkleuren onmiskenbaar.